Geschiedenis klompen

Grensoverschrijdend

Alle thema’s van het KLINGSPOOR zijn grensoverschrijdend en dat geldt zeker voor de klompenmakerij. Waar het voor het Waasland bijzonder gaat om de gemeente (en deelgemeenten) van Kruibeke, Beveren, Sint-Gillis-Waas, Stekene en Sint-Niklaas, moeten we ook over de grens piepen want Clinge moest zeker niet onderdoen net als Sint-Jansteen en Hulst. Het kwam trouwens tot een felle ruzie tussen de Nederlandse klompenmakers en de Belgen. Rond 1935 was de verkoopprijs aan Nederland per paar klompen lager dan de productiekost van klompen in Nederland. De klompenmakers in Nederland zijn beschermd en in het Waasland weigeren de klompenmakers zich degelijk te structureren vanuit onderlinge concurrentie. Vandaar de invoering van een invoerrecht op klompen in 1936 en het oprichten van Belgische klompenmakersbedrijven Laureys en Zaman juist over de grens.

 

Geschiedenis klompen

De klompenmakerij is een eigen bedrijfstak met een eigen patroonsvereniging. De sector organiseert in het begin van de twintigste eeuw diverse klompenbeurzen waar de klompenmakers elkaar imponeren met hun mooie en heel vaak chieke uitgevoerde modellen. Elke streek heeft zijn eigen modellen.

Alleen het Waasland gelukt er in (samen met Henegouwen) zoveel klompenmakers tewerk te stellen dat hun overproductie zowel bestemd is voor de markt in Frankrijk, Nederland, Duitsland, Wallonië en Vlaanderen. Dit betekent dat klompenmakers hun modellen aanbieden of modellen over nemen van bestemmingsgebieden, om die hier aan lagere prijzen te vervaardigen in grote hoeveelheden. De stallen werken meestal met vijf mannen (1 kapper, 2 snijders en 2 heulders) of een veelvoud ervan. Pas later worden machines ingeschakeld, maar velen gelukken daar niet in omdat ze de machines niet kunnen betalen.

De aanwezigheid van veel populieren en wilgen in de regio zorgde ervoor dat de tewerkstelling constant groeit. Vandaag neemt helaas het typische uitzicht van het Waasland met populieren en wilgen af omdat de opbrengst daarvan mager is en het milieu blijkbaar niet gediend is met deze ‘exoten’. De concentratie aan klompenmakers is enorm groot in een hoefijzervorm rond de stad Sint-Niklaas: Rupelmonde, Bazel, Haasdonk, Beveren, Vrasene, Nieuwkerken, Sint-Gillis, De Klinge, Clinge(Nl) en Kapellebrug(Nl).

Door de Nederlandse zware belasting op klompen in het jaar 1936 zijn meerdere klompenmakers bedrijven gaan oprichten vlak over de grens met Nederland om aan het invoerrecht te ontsnappen. Ze verhuizen met bomen en personeel over de grens of splitsen hun bedrijf over België en Nederland. Andere klompenmakers schieten zich op een andere branche zoals houten bierbakken maken, transportbedrijf, houtzagerij of houthandel. Maar sommigen zoals Achiel Van de Velde stelt in Engeland vast dat daar bijna geen klompen meer gedragen worden en hij start in Schellebelle het bedrijf Van de Velde, dat vooral met het merk Marie Jo zeer bekend wordt voor BH’s. En zo verdwijnt de mooie klompenmakerij die gedurende eeuwen enorm veel tewerkstelling heeft veroorzaakt. 

De klompenmakerij draait vanaf de middeleeuwen volop in de crisisjaren, wanneer leder en schoenen onbetaalbaar zijn. Toch is de klomp in de 15’de eeuw gestart als schoeisel voor de rijke Spanjaarden in onze regio. De “hoelbloc” die daaruit ontstaat vormt de start naar ons huidig model van klompen dat voor meer dan 90% alleen nog als souvenir wordt verkocht.

Modellen.

Via klompenbeurzen worden wedstrijden ingericht waarbij klompen moeten voldoen aan steeds meer vormvereisten. Zo is de huidige klomp gegroeid tot een “gemiddelde” dat voor heel België en Nederland geldt en dit ten koste van de mooie lokale modellen die aangepast zijn aan de plaatselijke ondergrond en de lokale beroepen of noden. Een groot aantal zijn terug te vinden op het KLINGSPOOR in de grote klompenwand. Binnen de groep is een collectie gegroeid die tot de grootste behoort in de wereld en erg speciale modellen bevat. We tonen u enkele modellen op deze website.

Productieproces.

Alles begint bij de gezaagde schijf van een boom die in delen wordt gekliefd. Eén deel gaat naar de kapblok tot de oervorm van de klomp. Vervolgens wordt de klomp aan de buitenkant gevormd met zijn typische rondingen door de snijder. De heulder of uithaalder zal de klomp binnenin uithalen. Achteraf wordt de klomp glad geschuurd, geritst (motieven inkerven) of geschilderd. Tenslotte wordt hij gedroogd op een speciale zolder, buiten de zon maar in de wind. De klomp is dan klaar voor verkoop. Vandaag bestaat alleen nog de machinale klompenmakerij. Eerst komt de lintzaag voor de oervorm, dan twee machines om respectievelijk de buitenvorm en de binnenvorm te vervaardigen. Een schuurmachine maakt het geheel rond. Al die klompen worden gemaakt op basis van een “mal”(oervorm) waarvan kopieën gedraaid worden.

Vervoer.

Het vervoer per urs van bomen is elders genoemd. De verkoop loopt in die tijd vaak met hondenkar voor particuliere verkoop of levering aan kleine winkels. De grotere zendingen gaan per platte kar. Vervoer naar grote opkopers gebeurt per spoorwagon,via het schip in een regionale haven voor verscheping of per camion. Al snel voeren ze klompen naar Nederland en keren terug met kaas, zodat ze daardoor een nevenactiviteit organiseren. Volgens de gekende gegevens moeten er heel wat meer klompen vervoerd zijn dan in de officiële statistieken zijn opgenomen. Het is dan ook een ambacht dat bij uitstek zich leent tot zwartwerk. Vaak wordt het ambacht gecombineerd met een ander beroep. Het is vaak winterwerk voor seizoenarbeiders en boeren. De grote productie is er ook oorzaak van dat de prijzen hier gemiddeld veel lager ligt dan in Wallonië en Nederland. Uiteraard is dit (deels) gecombineerd met de kwaliteit.

Machines.

De opkomst van de machines heeft een grote invloed gehad op het verdere verloop van de productie. Waar Nederland tot 1937 meer klompen invoert uit Vlaanderen dan ze wereldwijd uitvoeren, zijn ze dankzij de mechanisatie en hun commerciëel inzicht de wereldleiders geworden. De eerste machines zijn alles behalve succesvol. Vele Vlaamse klompenmakers hebben geruime tijd in Nederland gewerkt om de ‘mallen’ (=oervormen) te maken. Dank zij dit model kunnen duizenden paren worden gekopieerd. Vandaag wordt gewerkt met mallen in kunststof. Hiermee kunnen zo’n 70.000 tot 80.000 klompen gedraaid worden vooraleer ze versleten zijn. Probleem zal zijn wanneer die mallen versleten zijn. Wie zal nieuwe mallen kunnen maken (als ze nog nodig zijn)? Het ambacht wordt niet meer aangeleerd dan op De Klinge, waar de vereniging ‘De Klomp’ De Klinge V.Z.W. de opdracht heeft gekozen om de kennis bij te houden. De industrie is stil gevallen rond de jaren 1950. Nu zijn nog maar wereldwijd een handvol bedrijven echt industrieel actief. De meest gekende merken van machines zijn Philips in Puurs en Baudin uit Noord-Frankrijk. Lokale techniekers verdienen hun brood door de machines aan te passen, nieuwe scherpe messen te maken, enz.

De geschiedenis van de klompenmakerij gaat ver terug in het verleden. De oudst gekende klompen noemen “patijnen” (platijnen of trip) en wordt gedragen door het rijke volk.Vooral de Bourgondische Graven worden er vaak mee afgebeeld. In de tijd van Breughel de Oude (16de eeuw) komen echter al klompen voor (schilderij Spelende Kinderen) en ook Jeronimus Bosch schildert de klompen al. Het is steeds een stiel geweest voor arme mensen. Steeds wanneer schoeisel te duur blijkt, heeft het houten schoeisel succes. Dit is zo gebleven tot de teleurgang rond de jaren 1950. Klompen verschilden per regio. Alleen het Waasland gelukt er in om klompen te maken voor vreemde regio’s.

Onderlinge strijd tussen klompenmakers, klompenmakersbonden en klompenbeurzen hebben er toe geleid dat opkopers beter hun brood kunnen verdienen in plaats van de makers.

In het Waasland blijft een ongekende concentratie van klompenmakers aanwezig die vreemde modellen maken voor ander streken. Als we vervoer, vervaardigen, mechaniekers, verkopers, enz. meerekenen kunnen we zeggen dat in de Wase regio’s tot de helft van de bevolking geheel of gedeeltelijk leeft van deze industrietak. Het westelijk deel van het Waasland leeft meer in het vlas.

Bomen worden aanvankelijk uitgedaan tot in de grond. Wie de boom velt krijgt het ondergrondse gedeelte als ‘loon’. Later, als die vorm van betaling niet meer volstaat en er geld op tafel moet komen, wordt de boom op een punt in de grond uitgedaan en laat men de wortels rotten. Na het vellen is het aan de voerman om met zijn urs (ook mallejan, hurs, euts, … genoemd) de bomen op te stapelen bij de klompenmakers. Het aantal gestockeerde bomen is de maatstaf voor de grootte van het bedrijf. Daarna wordt een kleine urs gebruikt om het hout aan te leveren voor de boomzaag en zo stukken gereed te maken voor de productie. De baas van de stal is meestal de kapper. Hij bepaalt hoeveel klompen hij kan maken uit een boom. Hoe groter, hoe meer de opbrengst. Meestal dient de zondag om bomen op te zoeken. Van belang daarbij is de inhoud, het voorkomen, de ziektes ontdekken, de kost van het transport,enz.

Concentratie.

Hierbij een lijst van het Waaskland met het aantal bedrijven en arbeiders en een benaderend aantal inwoners per dorp. Hieruit blijkt duidelijk dat de grootste stallen in De Klinge voorkomen. Waarschijnlijk gaat het niet om de grootste stallen, maar zijn een heel aantal klompenmakers actief die naast klompenmaken ook bijverdienen met smokkel en andere activiteiten waardoor de statistieken vervalst zijn. De concentratie lijkt wel juist, gezien ook, met de verdeling volgens de bevolking, bij alle teruggevonden cijfers diezelfde concentratie aanwezig is. Een andere bron, de boeken van Mertens uit Brussel, die totaal anders zijn samengesteld bevestigen dezelfde concentratie van klompenmakerijen in het Waasland.

Nijverheidstelling 1860                    

inw.     gem.        bedrijven     arbeiders         gem./stal

            De Klinge         8          42                    5,3

            Rupelmonde   28        145                   5,2

            Sinaai               8          39                    4,9

            Haasdonk        39        189                  4,8

            Beveren           81        365                  4,5

            Melsele            21        91                    4,3

            Vrasene           57        236                  4,1

            SN                   92        373                  4,1

            SP                   23         92                    4,0

            Bazel               38       145                   3,8

            Steendorp       12         42                    3,5

            SG                   55       190                   3,5

            Tielrode           11        37                    3,4

            Verrebroek      13        41                    3,2

            Kruibeke         40       125                    3,1

            Nieuwkerken  72        211                   2,9

            Lokeren           26        74                    2,8

            Zwijndrecht    12          33                    2,8

            Daknam             4         11                   2,8

            Stekene             7         19                   2,7

            Temse              96      257                   2,7

            Meerdonk          6         15                   2,5

            Belsele            19        46                    2,4

            Elversele         12        26                    2,2

            Kemzeke         9          19                    2,1

            Eksaarde         8          11                    1,4

            Kieldrecht         1           1                    1,0

            Doel                  2           1                    0,5

Als we de cijfers gaan bekijken per provincie (statistiek uit de eerste wereldoorlog) komen we tot dezelfde conclusie wat de gegevens betreft, maar de gemiddelde concentratie per bedrijf wijkt sterk af, wat bewijst hoe relatief de cijfers zijn. Onderzoek heeft uitgewezen dat de meeste stallen met 4 personen werken, de kleine 1 of 2. In andere regio’s zijn het bijna uitsluitend éénzaten.

statistiek Wereldoorlog 1                                                     

            ondernemingen                       arbeidskrachten                     

O.Vl.               2156                            4745                            2,2

Hen.                1458                            2856                            2,0

W.Vl.                 873                            1211                            1,4

Namen             481                             1320                            2,7

Brabant            689                             855                              1,2

Antw.                551                             758                              1,4

Lux.                 307                              642                              2,1

Limburg          180                              236                              1,3

Luik                35                                151                              4,3

Baudin-machine
KLINGSPOOR in de Buitenstraat in De Klinge.

Monumenten

Overal (vooral in België en Nederland en minder in Frankrijk) vind je monumenten of monumentjes die de klomp in beeld brengen. Vooral beelden die verhalen over een ambacht of een verhaal brengen van de werkende mens worden weergegeven met klompen aan. Vooral de beeldhouwwerken van Constant Meunier zijn daar een bewijs van. 

Schilderijen

Heel wat schilderijen bevatten afbeeldingen van klompen. Beginnende met het wereldberoemde schilderij van Jan Van Eyck met Arnorfini en zijn vrouw (15de eeuw). De schilderijen van Breugel de Oude en Jeronimus Bosch (16de eeuw) worden opgevolgd door de ‘realistische’ stijl waarin de werkman wordt verheerlijkt. Uit die tijd stamt de idee dat klompen staan voor armoede, waar die eigenlijk steeds het zinnebeeld zijn geweest van goed en waterdicht schoeisel dat ook door rijke ambachtslieden (beenhouwers, herenboeren, smeden, enz.) gedragen wordt.

Arnolfini in Brugge
Schilderij uit de National Gallery in Londen.